Grootte 2-3 x 1.7 – 1.9 mm
Deze soort behoort tot de ‘frontalis’-groep (zie ook [
SCYFRO]). Het meest typische van deze soort is dat ze breed ovaal is. En door zijn convexheid kan je hem bijna bolvormig noemen. Het diertje is bedekt met een grijze, korte en dichte beharing.
Bij de wijfjes is de
kop zwart met een bruinrode
bovenlip
Bij de mannetjes is de kop roodachtig met deel tegen het
halsschild zwart.
Zowel bij de mannetjes als bij de wijfjes zijn de
antennen en de
kaaktasters bruingeel.
Het halsschild is zwart met een dichte en fijne bestippeling.
De
dekschilden zijn zwart. Op het voorste deel van de dekschilden is een grote bruingele vlek. De vlek is ovaal tot bijna hoekig. De bestippeling is fijn, gelijkmatig en dicht, mogelijk iets groter dan op het halsschild. Ook hier staat een korte dichte beharing die de dekschilden een stoffige indruk geven.
Het
prosternum bevat twee richels die schuin naar elkaar toelopen en die de voorrand raken.
De
dijlijn loopt van de voorrand naar de achterrand, blijft er iets van af en komt dan meer zijdelings weer naar voor om daar op te lossen.
De voorpoten van de mannetjes zijn geeloranje.
Die van de wijfjes zijn donker op de
tarsen en een deel van het
tibia na. Die zijn roodachtig.
Bij de twee geslachten zijn het middelste en het achterste potenpaar bruingeel of roodachtig onderaan terwijl de tibia donker zijn.
Variatie: Net zoals bij de andere van deze ‘frontalis’-groep kunnen de dekschilden ook 4 vlekken hebben of kunnen de vlekken zo donker zijn dat ze volledig zwarte dekschilden hebben.
Deze tekst is gebaseerd op de werkteksten voor een geplande veldgids van INBO/JNM ©Johan Bogaert